dinsdag 4 september 2018

"The sleeplessness of despair"


In zijn inleiding op zijn Franse vertaling van Edgar Allan Poe’s The raven schreef Charles Baudelaire: “It is indeed the poem of the sleeplessness of despair; it lacks nothing: neither the fever of ideas, nor the violence of colors, nor sickly reasoning, nor drivelling terror, nor even the bizarre gaiety of suffering which makes it more terrible.[1] Poe wordt beschouwd als één van de romantische schrijvers bij uitstek. Wat maakt The raven dan tot een romantisch gedicht en Poe tot een romantische dichter? Waarom bewonderde Baudelaire, een meer existentialistische dichter, hem in dergelijke mate dat hij zijn gedichten in het Frans vertaalde?[2] Hebben ze dan iets gemeen?
Het citaat verraadt meteen de romantische Weltschmerz en de fascinatie voor dood en horror. Poe is dan ook vooral bekend voor zijn horrorverhalen, maar in The raven creëert hij eveneens een onderhuidse spanning. Al in de eerste strofe wordt de verteller zenuwachtig door het geluid van iemand die op zijn deur lijkt te kloppen, midden in de nacht die hij “dreary” noemt. Zijn menselijke verbeelding roept, samen met die van de lezer, de meest verschrikkelijke mogelijkheden op en tevergeefs probeert hij zichzelf gerust te stellen dat het slechts een bezoeker is. Bovendien is het december en dooft het vuur langzaam uit. Als de gordijnen onrustig ruisen, staat hij doodsangsten uit. En wanneer hij dan toch de deur opent, ziet hij niemand. Deze griezelige elementen zijn typisch voor de romantiek. Uiteindelijk blijkt de nachtelijke bezoeker een (sprekende) raaf te zijn. Deze zou kunnen verwijzen naar de wijze raven Huginn en Muninn van de noordse god Odin.[3] Mythologische verhalen en sprookjes waren in die periode immers erg populair. Bovendien werden raven vaak geassocieerd met het occulte, een andere fascinatie van de romantici, en wanneer de raaf op elk van zijn vragen “Nevermore” antwoordt, wordt de verteller bijgelovig en noemt hij de vogel achtereenvolgens ‘profeet’, ‘ding van het kwaad’ en ‘duivel’ en op het einde van het gedicht gebiedt hij hem om terug te keren naar de “Night’s Plutonian shore”, waarmee hij verwijst naar de Romeinse god van de onderwereld.
De dood is dus eveneens alomtegenwoordig. Pluto ontving immers als god van de onderwereld de zielen van de doden. Verder spreekt hij over “Seraphim”, een soort engelen, en “Aidenn”, de tuin van Eden[4], het paradijs. De dood is echter vooral belangrijk als het centrale onderwerp van het gedicht. De verteller heeft immers zijn geliefde, Lenore, verloren en hij kan niet aanvaarden dat hij haar nooit meer zal weerzien.
Ook andere gedichten van Poe kenmerken hem overduidelijk als romantische dichter, zo blijkt alleen al uit enkele titels: A dream within a dream, A dream, Dream-land en Fairy-land. De romantici hadden vaak zeer escapistische gedachten en ook de droomwereld was één van die vluchtmogelijkheden die ze zochten. Fairy-land verwijst niet zozeer naar de droomwereld, maar wel naar een fantasiewereld, waar men uiteraard ook in kon vluchten, en het doet denken aan volkse sagen en legenden, die toen populair waren, zoals ik hierboven al vermeldde. Poe haalt dan ook diverse mythologische wezens aan, zoals engelen, een eidolon en ghouls. Een “eidolon” was in de Griekse mythologie een geest die bezit nam van een levende. Een “ghoul” was een grafschender. Hier zien we weer dezelfde fascinatie voor het occulte en de dood. Dit doet onmiddellijk denken aan het latere gothic genre, dat net als de romantici zweert bij zulke ‘wezens van het kwaad’.
De escapistische fascinatie voor dromen en een droomwereld komt echter veel vaker en explicieter voor. In A dream within a dream eindigt Poe beide strofes van het gedicht met: “All that we see or seem Is but a dream within a dream.De eerste keer is het een stelling, de tweede keer een vraag, maar de boodschap is duidelijk. Bovendien zegt hij in het begin van het gedicht: “You are not wrong, who deem That my days have been a dream.” In A dream zegt hij dan weer: “what is not a dream by dayen spreekt hij over eenholy dream”. Uit dit laatste blijkt duidelijk dat dromen voor hem iets positiefs zijn.
Ook voor Poe is de natuur een muze, maar dan niet zozeer als iets wonderbaarlijks, maar als iets woests, grilligs en beangstigends. Romantische schilders zoals William Turner schilderden wel eens graag een storm, al dan niet op zee, en deze twee verzen uit A dream within a dream passen daar perfect bij: “I stand amid the roar Of a surf-tormented shore”. De eerste twee verzen van Fairy-land creëren dan weer de juiste sfeer voor duistere creaturen: “Dim vales—and shadowy floods—And cloudy-looking woods”, net als die van Dream-land: “By a route obscure and lonely”. Verderop in dit laatste gedicht spreekt hij van “Bottomless vales and boundless floods, And chasms, and caves, and Titan woods” en “Mountains toppling evermore … By the dismal tarns and pools”.[5] In deze tweede beschrijving zien we ook melancholie en droefheid (“toppling”, “lone”, “dead”, “still”, “swamp, “dismal), een soort weltschmerz die zich dan uit in de natuur. Diezelfde weemoed uit zich in de hang naar het verleden: “turned back upon the past” in A dream en “sheeted Memories of the Past” in Dream-land.
Dit alles maakt van Edgar Allan Poe een uitstekend voorbeeld van een romantische dichter. Veel werken uit een bepaalde stroming bevatten echter niet uitsluitend kenmerken van de eigen stroming. Kunnen we in Poe’s gedichten niet ook existentialistische elementen vinden? De grens tussen de romantische weltschmerz en de existentialistische vervreemding en desoriëntatie is immers vaak erg vaag en misschien zelfs onbestaand.
De wanhoop en angst die het existentialisme kenmerken en waarover Kierkegaard schrijft, vallen makkelijk te citeren, bijvoorbeeld in A dream within a dream: “if hope has flown away” en “O God! Can I not save One from the pitiless wave?” Of in Alonede titel zegt al veel: “I could not awaken My heart to joy at the same tone”. In A dream spreekt Poe over “joy departed”, in Dream-landWith forms that no man can discover For the tears that drip all over” en in Fairy-land bijna exact deze zelfde woorden. De fascinatie voor die droomwereld duidt misschien ook eerder op vervreemding. Er is echter één belangrijke nuance: Poe is minder pessimistisch dan de existentialisten. In A dream within a dream zegt hij enkele verzen verderop over de hoop: “Is it therefore the less gone?” Of als ik pluk uit de andere gedichten: “Hath cheered me as a lovely beam[6], “For the heart whose woes are legion ’T is a peaceful, soothing region—For the spirit that walks in shadow ’T is—oh, ’t is an Eldorado![7] en “labyrinth of light”[8].
De dood en het besef van sterfelijkheid en eindigheid, zoals die aanwezig waren in The raven zijn ook in het existentialisme belangrijke elementen. Denken we bijvoorbeeld aan de oorlogskunst en de doodse landschappen van George Grosz en Otto Dix. Of het alomtegenwoordige geweld, en bijgevolg de dood, in existentialistische films zoals Fight Club, There will be blood en Natural born killers, al gaat het daar vaak om een clash tussen het apollinische en het dionysische (Nietzsche). Dit laatste is dé bron van geweld, het lichamelijke, wat we niet kunnen beheersen, vatten, net zoals we geen grip hebben op de dood, onze dierbaren niet kunnen terughalen uit het hiernamaals, een besef waar ook de verteller van The raven toe komt en dat op hem drukt: “And my soul from out that shadow that lies floating on the floor Shall be lifted—nevermore!” Dit staat in schril contrast met het apollinische dat overheerst in de vorm van het gedicht en waarmee het tot stand is gekomen. Poe wilde immers met dit gedicht aantonen dat poëzie niet wordt geschreven in een roes van inspiratie – het dionysische – maar juist zeer goed overdacht wordt.[9]
Het individualisme is echter het meest opvallende gemeenschappelijke kenmerk van romantiek en existentialisme. In de romantiek geldt de regel van “de allerindividueelste expressie van de allerindividueelste emotie”, maar ook in het existentialisme gaat het om een kloof die het individu met de wereld ervaart. Als Kierkegaard spreekt over geloof als een ‘sprong’, is dat ook een individuele sprong. Volgens hem kan men over geloof geen advies geven, want het is een persoonlijke waarheid; het is iets wat iedereen zelf moet doen, iets waarin iedereen gelijk is.[10] Hij zegt ook dat men denkt dat leven als individu het gemakkelijkste van allemaal is, maar dat wie niet weet hoe beangstigend het is om jezelf als individu in een absolute relatie tot het universele, het ethische te plaatsen – zoals Abraham die bereid was zijn zoon te offeren – niet werkelijk weet hoe groots het is om als individu te leven.[11] Sartre stelde dat onze existentie vooraf gaat aan onze essentie. Met andere woorden: ieder individu moet zichzelf maken en bijgevolg zelf het leven mooi maken, wat ook Camus zei.
Ook dit individualisme springt eruit in de poëzie, zowel in romantische als meer existentialistische gedichten. Poe beschrijft telkens zeer persoonlijke gevoelens en er is geen beginnen aan om te tellen hoe vaak hij woorden als ‘me’ of ‘my’ gebruikt. Ook in de gedichten van de Franse symbolisten, voorlopers van de existentialistische dichtkunst en sterk beïnvloed door Poe[12] – Baudelaire, Verlaine, Rimbaud – is het ik alomtegenwoordig. In Il pleure dans mon coeur van Paul Verlaine komt “mon cœur” als dusdanig buiten de titel drie keer voor en “coeur” komt ook nog twee keer voor zonder “mon”. In Le bateau ivre vertelt Rimbaud over een boot, maar hij slaagt er toch weer in om dat vanuit een ik te doen. L’homme et la mer van Baudelaire handelt niet zozeer over het individu, maar over het egocentrisme van de mens, wat misschien ook wel een vorm van individualisme is.
Het valt op dat de gedichten van Verlaine nog heel wat romantische kenmerken vertonen. In de eerste strofe van Chanson d’automne heeft de droefheid nog iets positiefs: “blessent mon coeur”. “Des jours anciens” doet dan weer denken aan de hang naar het verleden. De laatste strofe echter – en dan met name de laatste woorden “Pareil à la Feuille morte” – lijkt te gaan over de zinloosheid van het bestaan, over het leven waar we geen vat op hebben. Er is geen opwaartse spiraal zoals Hegel dicteerde, eerder een neerwaartse, want een dood blad zal immers uiteindelijk op de grond vallen. Ook in Il pleure dans mon coeur is er deze transitie van positief naar negatief. “Bruit doux de la pluie” en “le chant de la pluie” hebben de bijklank van betovering, verwondering over de natuur, maar verderop zegt hij: “Ce deuil est sans raison.” Dat gebrek aan doel, aan reden, sluit perfect aan bij het existentialisme.
Baudelaire is nog pessimistischer: “Et cependant voilà … frères implacables!”[13] Hij gelooft niet meer in een positieve evolutie zoals de romantici, want de mens bevecht al eeuwenlang andere mensen. Hij is zich bewust van de oerdriften van de mens, het dionysische: “Vous êtes tous les deux ténébreux et discrets: Homme, nul n’a sondé le fond de tes abîmes;”. Maar net als in de romantiek speelt de natuur een belangrijke rol en uiten bepaalde emoties zich in de natuur. Hier is het de zee, bij Poe waren het eerder de mistroostige, grijze landschappen vol schaduwen.
In gedichten van deze negentiende-eeuwse voorlopers van de existentialistische dichtkunst vinden we dus gedachtegoed uit het existentialisme in de inhoud, maar voor meer existentialistische dichtkunst qua vorm, de echte existentialistische dichtkunst, moeten we naar de Vijftigers, die ook wel de atonalen of experimentelen worden genoemd. Het meest beruchte gedicht hiervan is wellicht Oote van Jan Hanlo, een klankgedicht vol onzinwoorden. Het is misschien zelfs te vergezocht als we proberen hier een betekenis achter te zoeken, maar je zou dit gedicht kunnen opvatten als een protest tegen het apollinische dat al eeuwenlang vaak overheerste in de dichtkunst door metrum, rijm en stijlfiguren en het dionysische, de vrije inspiratie van de dichter beklemde. Het doet dan ook sterk denken aan de stroming van het dadaïsme in de kunst. Als we dit vergelijken met de poëzie van Verlaine, Rimbaud en Baudelaire, blijkt duidelijk dat we moeten nuanceren in welke mate zij existentialistische dichters zijn. Ze zijn onmiskenbaar producten van de romantiek, leefden ook allen in diezelfde periode, hun gedichten zitten vol met rijm en metrum, maar zij leggen de eerste kiemen van existentialisme in de poëzie.
Is de scheidslijn tussen romantiek en existentialisme dan wel zo duidelijk als we graag denken? “If there were no eternal consciousness in a man, if at the bottom of everything there were only a wild ferment, a power that twisting in dark passions produced everything great or inconsequential; if an unfathomable, insatiable emptiness lay hid beneath everything, what would life be but despair?”, schreef Kierkegaard in Fear and trembling.[14]The sleeplessness of despair” lijkt een universeel gegeven – voor Poe, voor Kierkegaard, voor Baudelaire – maar er is hoop, zo impliceert zelfs Kierkegaard. Misschien, misschien is dat wat poëzie is, wat Poe en Baudelaire deelden: ons eeuwig bewustzijn, onze hoop, en het lijden, de wanhoop.



[5] Zie bijlage: Dream-land, strofe 2 en 3
[6] Zie bijlage: A dream, strofe 3
[7] Zie bijlage: Dream-land, strofe 4
[8] Zie bijlage: Fairy-land
[10] KIERKEGAARD, S., Fear and trembling. London, Penguin Books, 2005, 152 p., p. 84-85
[11] Kierkegaard, 2005, p. 89-90
[13] Zie bijlage: L’homme et la mer, strofe 4
[14] Kierkegaard, 2005, p. 14


Bibliografie

KIERKEGAARD, S., Fear and trembling. London, Penguin Books, 2005, 152 p.
http://klassiekegedichten.net/index.php?id=28 (geraadpleegd op 2018-05-30).
https://www.poetryfoundation.org/search?query=Edgar+Allan+Poe (geraadpleegd op 2018-05-20).

Noot
Dit was een essay dat ik schreef voor een keuzevak op school, 'cultuur en maatschappij'. In dit vak bespraken wij van romantiek en existentialisme de cultuurfilosofische context, kunst, literatuur of theater en film. Wij moesten onze verworven kennis verwerken in een essay over een zelfgekozen onderwerp dat paste binnen deze stromingen en we nog niet in de klas hadden besproken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten