vrijdag 21 september 2018

Klassieke schoonheden

"Klassiek betekent niet dat iets oud is, maar dat het altijd iets te zeggen zal hebben." Dat is een citaat van Italo Calvino, maar ik zou het niet beter hebben kunnen zeggen. Meer dan tweeduizend jaar na datum lezen elk jaar nog duizenden leerlingen de teksten van Caesar, Vergilius en Cicero, van Homeros, Herodotos en Plato. Toch laait om de zoveel tijd het debat weer op waarom we nog steeds Grieks en Latijn kunnen studeren, twee dode talen. Ik zal de zoveelste liefhebber zijn die met quasi dezelfde argumenten afkomt die weinigen zullen overtuigen, maar ik wil toch mijn steentje bijdragen. Dit is mijn eigen ode aan de klassieke oudheid en die twee talen.

Ik zou er mijn ziel niet om verwedden, maar voor zover ik weet, is Grieks van alle dode talen toch wel de meest levende. Grieks bestaat vandaag de dag immers nog steeds als taal, hoewel het een veel simpelere variant is van het Grieks van de marmeren tempels en ruziënde goden. De meest opvallende gelijkenis is wellicht het alfabet. Het restje van de Griekse taal is het enige wat nog over is van de roemrijke dagen van weleer, iets waar de Grieken zich dan ook altijd krampachtig aan hebben vastgeklampt en waardoor het Grieks niet geëvolueerd is tot andere talen, zoals het Latijn. Die laatste is trouwens ook nog behoorlijk levend voor een dode taal. Het wordt weliswaar niet echt meer gesproken - behalve door de 'freaks' - maar hoeveel mensen in Europa of zelfs wereldwijd hebben ooit geploeterd door Latijnse woordjes en gezwoegd op naamvallen en ingewikkelde zinsconstructies van auteurs die te veel woorden gebruiken, of juist te weinig? Het zou me niet verbazen als het Latijn sinds de val van het Romeinse rijk nog geen dag onbestudeerd is geweest. In de renaissance schreef men nog teksten in het Latijn, was het zelfs de lingua franca (en klinkt dat begrip niet heel Latijns?). Beide talen zijn nog steeds belangrijk voor de Kerk, en dan spreek ik nog niet over uitdrukkingen als: 'Carpe diem', 'manu militari', 'persona non grata', 'conditio sine qua non', ...

Zei ik hierboven dat het nieuw-Grieks het enige is wat ons nog rest van die fabuleuze oudheid? Ik zal mezelf moeten tegenspreken, want daar draait uiteindelijk het hele debat om: waarom de moeite doen om talen en culturen te bestuderen die nu geen belang meer hebben, die ons niets meer te zeggen hebben? Waarom niet veilig blijven bij wiskunde en wetenschappen, talen die je kunt spreken met levende mensen? Per slot van rekening hebben Grieks en Latijn geen echt nut. Waarom zou je dat aanbieden op secundaire scholen en universiteiten? Is dat niet eerder iets voor avondcursussen en mensen met te veel tijd? Juist, ja. Maar zoals elke hopeloze verdediger wil ik relativeren dat een dode taal geen nut heeft.

Neem nu moderne (Europese) talen. Frans, Spaans, Italiaans, ... zijn Romaanse talen, dus het is logisch dat kennis van het Latijn dan een grote hulp is voor woordenschat. Ik heb een beetje Spaans gehad op school en ik begreep dubbel zo veel als de andere leerlingen, die geen Latijn deden. Dat woordenschatvoordeel beperkt zich zelfs niet alleen tot Romaanse talen, ook Nederlands, Engels en Duits stíkken van de woorden die uit het Grieks en Latijn komen. Zeker als het gaat over meer academische woorden (apologie, psychosomatisch, hedonisme, ...) is dat een groot hulpmiddel. Het verbaast me de laatste jaren steeds opnieuw hoe vaak ik woorden ken die het grootste deel van mijn leeftijdsgenoten niet kent, al speelt het misschien ook mee dat ik veel lees en de verminderde taalvaardigheid is een ander debat.
Vaak voert iemand dan als tegenargument aan dat je je dan toch beter op de studie van die moderne talen zelf kunt concentreren. Maar als je het systeem van woordvorming en relaties tussen woorden begrijpt - iets waar bij Latijn ook aandacht aan wordt besteed - gaat alles daarna veel sneller. Wie eenmaal een taal beheerst die complexer is dan de huidige Europese talen, zal daarna op geen tijd die moderne talen onder de knie krijgen. Leerkrachten van verschillende talen vertelden ons regelmatig dat de teksten van de Latijnse quasi altijd van een betere kwaliteit zijn dan die van andere richtingen.

De studie van Grieks en Latijn biedt echter ook voordelen buiten het taaldomein. Jaren van de zinnen en woorden analyseren, aan de kleinste details moeten denken, creëren gegarandeerd een analytisch vermogen van jewelste. De woordvolgorde in Grieks en Latijn is veel vrijer dan bij ons door het naamvalsysteem, dus begin er maar eens aan om van die rij woorden een logische zin te maken. En dan vergeten we nog dat de meeste naamvallen meerdere functies kunnen uitdrukken. Tegelijk is zeker het Grieks een heel gestructureerde taal, omdat het oorspronkelijk geen leestekens had en dus nood had aan kleine woordjes - partikels genaamd - om niet één doorlopende zin te hebben. Wie dag na dag zinnen vertaalt met 'wel', 'maar', 'want', 'dus', ... en talloze bijzinnen met allerlei voegwoorden moest begrijpen, weet hoe een tekst te structureren.

Toch vind ik die discussie over het nut van Grieks en Latijn zinloos. De non-believers zullen zich er toch niet door laten overtuigen. "Het heeft geen zin om over kleuren van een koraalrif te discussiëren met een blinde" zei Tom Lanoye. (Op de blog van Patrick Lateur, o.a. vertaler van de Ilias en de Odyssee, staat een uitgebreider citaat van wat hij te zeggen heeft over Grieks en Latijn.)
Meer nog dan dat vraag ik me echter af of klassieke talen wel een rechtstreeks, concreet nut móéten hebben. Er zijn toch nog vakken die geen rechtstreeks, concreet nut hebben? Wat met geschiedenis of godsdienst of muziek? En leer je in wiskunde niet soms ook dingen die compleet onnuttig zijn? Begrijp me niet verkeerd: ik wil niet dat al die vakken worden afgeschaft, integendeel, maar al die argumenten die worden aangehaald als leerlingen vragen stellen over het nut dáárvan, moeten die dan niet ook gelden voor Grieks en Latijn?

Ik pleit ervoor dat we ook de tijd krijgen om iets te doen wat we graag doen, om ons te vormen als mens, om iets te leren wat we daarna zelden nog nodig hebben. Gewoon, omdat het kan. Omdat we werken om te leven en niet omgekeerd, hoewel deze maatschappij dat soms lijkt te vergeten. Omdat het leven nog weinig zin heeft als we alleen maar leven om zo lang mogelijk te kunnen óverleven. Ik ben alvast niet de eerste die dat denkt: dit is een reactie van Patrick Lateur op een column van Guinevere Claeys, een classica, in De Standaard.
Ik zit er nog middenin, dus het is moeilijk te oordelen, maar ik ben ervan overtuigd dat Grieks en Latijn me hebben gevormd in mijn schrijven en als mens. Die talen hebben me een oog voor detail gegeven en een kritische geest. In het zesde jaar lazen we bijvoorbeeld retoriek, filosofie, recht en geschiedschrijving. Als je eenmaal weet welke technieken redenaars al sinds de oudheid gebruiken om hun publiek te overtuigen, laat je je niet zo snel zelf bedotten. Als je het Romeinse recht hebt bestudeerd, begrijp je ons huidige recht beter en weet je waar het vandaan komt. Bovendien moesten wij ook een vergelijking kunnen maken tussen toen en nu. Door filosofische teksten te lezen maak je kennis met de oudste antwoorden op tijdloze vragen. Zo is wat Cicero over vriendschap te zeggen heeft, nog steeds actueel. Soms is het ook gewoon leuk om te zien hoe buigzaam en creatief een taal is. Nederlands is nu ook een taal die zich leent voor ellenlange samenstellingen, maar Grieks is toch de onbetwiste winnaar. Met name Aristophanes, een komedieschrijver uit de vijfde eeuw voor Christus, was er een kei in. Hoewel hij niet het langste woord ter wereld op zijn palmares mag zetten - dat is de volledige naam van de proteïne Titine - heeft hij toch het langste woord uit de literatuur op zijn naam: een adjectief van maar liefst 171 letters, in de Latijnse spelling zelfs nog meer. Het komt uit de komedie Vrouwenparlement en is in feite één lang recept. Iets minder spectaculair, maar ook grappig: σαλπιγγολογχυπηνάδης (dzalpiggologchupènadès) of 'een baardvent-met-trompet-en-lans', σαρκασμοπιτνοκάπτης (sarkasmopitnokaptès) of 'een cynische pijnbomenbuiger', ...

Als ik zou willen, zou ik wellicht een boek kunnen schrijven over mijn liefde voor Grieks en Latijn. De Italiaanse schrijfster Andrea Marcolongo heeft dat ook gedaan voor Grieks. Ik heb deze zomer De geniale taal. Waarom we allemaal van het Grieks moeten houden gelezen en als ik nog niet verliefd was op het Grieks, ben ik nu helemaal hoteldebotel. Ik heb dingen geleerd over Grieks die ze je op school nooit vertellen, ik heb meer voeling met Grieks, met de nuances en de "aristocratische elegantie". Het heeft wellicht zelfs mijn studiekeuze beïnvloed. Het is een echte aanrader voor al wie geïnteresseerd is in taal, voor iedereen die beter wil begrijpen hoe de Grieken dachten en waar onze taal vandaan komt, wat we zijn kwijtgespeeld. Ook al ken je geen Grieks of Latijn, het doet je nadenken over hoe je in het leven staat.

De kans is groot dat Grieks ooit, binnen niet al te lange tijd, uit ons onderwijs zal verdwijnen. Ik had zelf al de dubieuze eer om de laatste leerling Grieks van de school te zijn. Misschien dat ook Latijn binnen mijn leven nog zal verloren gaan. Hoe jammer ook, helemaal dood zullen ze nooit zijn. Er zullen altijd mensen zijn die geraakt worden door de woorden en gedachten die ze uitdrukten. Of zoals Horatius over zijn gedichten schreef:
"Exegi monumentum aere perennius
regalique situ pyramidum altius,
quod non imber edax, non Aquilo impotens
possit diruere aut innumerabilis
annorum series et fuga temporum."
"Ik heb een monument voltooid, duurzamer dan brons en hoger dan de koninklijke piramiden, dat geen bijtende regenbui, geen razende Noordenwind kan vernietigen, of een ontelbaar aantal jaren en de voorbijsnellende tijd."

Geen opmerkingen:

Een reactie posten