Zondag moet ik voor het eerst stemmen. Het besef is nog niet helemaal doorgedrongen, denk ik. Het is slechts voor de gemeente en de provincie, dat is waar, maar ik ken hooguit enkele namen en gezichten, en dan alleen voor de gemeente. Hoe moet ik tegen zondag weten op wie ik moet stemmen?
Ik nam me al enkele jaren geleden voor dat, als ik zou moeten stemmen, ik me niet zomaar zou laten leiden door vooroordelen over partijen, dat ik niet uit principe heel mijn leven zou zweren bij een en dezelfde partij. Te veel mensen zijn om die reden blind voor oplossingen die anderen voorstellen, denken niet meer zelf na. Ik wil weten waarvóór ik stem. Dat betekent: opzoekwerk.
Als het erop aankomt, moet je toegeven dat elke partij wel iets zinnigs te zeggen heeft. Per slot van rekening hebben ze allemaal het beste met ons voor en willen ze allemaal dat we ergens kunnen leven waar we graag leven. Alleen hebben ze allemaal een andere visie op wát onze noden zijn en de manier waarop die moeten worden ingevuld. Ik zal dus zelf niet op eender welke partij stemmen, omdat sommige ideeën van partijen te erg afwijken van mijn eigen waarden om bereid te zijn hen de macht te geven die uit te voeren, ook al kan ik me in andere standpunten misschien wel vinden.
Ik weet van mezelf dat ik eerder links en progressief ben, omdat ik nogal altruïstisch ben ingesteld en ook in mijn dagelijks leven veel belang hecht aan openheid en tolerantie, verbondenheid, solidariteit, empathie, respect, kansen voor iedereen, voldoende natuur, ... Om die reden heb ik mijn opzoekwerk tot nu toe beperkt tot partijen uit die kant van het spectrum, maar dat betekent niet dat ik mijn kritische zin achterwege heb gelaten.
Het viel me vooral op hoe vaag alles blijft. Soms moet één alineaatje al hun standpunten samenvatten. Ook als ze die wel per thema uitwerken, is er niets concreet. Veel beloftes, een opsomming van alles waar ze op willen inzetten, maar nooit hoe ze denken dat uit te voeren. Mooie ideeën, dat wel. Dit bedrag besteden om dit of dat te bereiken: graag, maar waar moet dat geld vandaan komen? Wat wordt er opgeofferd? Of komt het toch uit de lucht vallen als hemels manna? Dat is natuurlijk de eeuwige spanning tussen de ideale situatie en de realiteit.
In de kantlijn wil ik nog aantekenen dat zowat elke partij lijkt te pleiten voor verandering, oppositie of niet. Soms vraag ik me af of iedereen dan echt zo ontevreden is met hoe het is. Het lijkt erop dat politici niet kunnen erkennen dat een ander iets goeds heeft bereikt. Alles wat zij niet durfden of konden, is stiekem toch de schuld van een ander. In verkiezingstijd is het ieder voor zich. Menselijkheid en empathie liggen ondertussen wellicht ergens te vondeling. Ze bouwen hun identiteit op vanuit een vijandsbeeld: "Wij zijn niet zus of zo. Wij denken niet hetzelfde als zij. Zij zijn slecht. Dit is het bewijs." Alsof zij geen fouten maken. En hoe het dan wel moet, daarover zwijgen ze in alle talen.
In mijn pessimistische buien denk ik soms dat het toch allemaal even grote hypocrieten zijn en dat ik net zo goed blanco zou kunnen stemmen, maar zo ver wil ik het toch ook niet laten komen. Onverschilligheid kan óók schade berokkenen. Het heeft Trump in de kaart gespeeld bijvoorbeeld, hoorde ik vanochtend op de radio. Veel mensen in de VS zijn immers niet gaan stemmen in 2016. Zo krijgen alleen de extremen een stem, letterlijk en figuurlijk.
Gelukkig heb ik nog een beetje tijd om mijn opzoekwerk uit te diepen. Wat meer partijen te verkennen. Misschien stuit ik alsnog op iets concreets dat me wel aanstaat. Ik zal er nog een nachtje over slapen, of twee. Hopelijk heb ik tegen dan mijn eigen stem gevonden.
vrijdag 12 oktober 2018
zondag 7 oktober 2018
Ideas worth spreading
Last year Trump was elected in the United States. In France Emmanuel Macron became president. The extreme right wins votes in almost every country. Fifty years after May 1968, a new wind blows through the political landscape. The traditional parties lose. Fifty years ago it was the left wing which protested against the establishment, now it seems to be the turn of the right wing.
However, times have changed. While people had to come in the streets to share their opinion back then, they now have disposal of something bigger: the social media. One minute, a click, and the world knows how it should be. But these media are so widespread no-one listens to it, although it can cause a lot of fuss from time to time. Can the media really change something? Maybe they can. What about #metoo? Nobody who does not know it. It is a sign, a sign it has been enough. The hashtag enables women around the world to unite and to stand up together. What about racism? It is just the same. Without the possibilities of the social media, the mass media in general, would we be as aware of it as we are now?
And yet, don’t we have to protest in the streets if we want the world to change, if we want the politicians to do something? The social media are the best proof of our individualism. We are an egologic society, like Levinas would say. An individual cannot change the world. We need to unite our protests. In 1968 they stood up together, they did take action and the politicians were forced to react. In Belgium, the university of Leuven did become Flemish. Would an online protest have had the same effect?
And yes, some people do protest in the streets nowadays as well. Look at the United States, after thelast school shooting. Look at the strikes of the public transport that shut down the country. If we want the world to change, we need to do something, but still, the question rises if these protests are really a good thing. Don’t we forget the silent majority, the people who just want to live their lives, but who have to suffer from the unrequested protests? It is quite ironic they protested against the Vietnam war, but protests are a form of conflict too. “Make love, not war” was the sentence of the sixties, but where is the love, the harmony, in a world full of conflict? The common people in the sixties were afraid of a war, because of the protests. Protests can escalate.
At least we can say we have some good products of the sixties: the sexual liberation, the acceptance of homosexuality, our awareness of the environment. Yet, I don’t completely agree. The sixties have positively affected our society in certain ways, but there is still a lot to do. The sexual liberation freed the way for the sexual harassment of today. We can even say it was not that different. Male students burst into the rooms of the female students and called it a sexual revolution, but for the female students it was not a liberation. Le deuxième sexe of Simone de Beauvoir is still relevant today and used by feminists all over the world. Every year there is still a lot of violence against homosexuals because they love the wrong people. The shootingin Orlando is an extreme example. In some countries gay people are still sentenced to death.
We must conclude there is still a lot to do, but maybe that is just our fate. The world and therefore society are never “done”. Sartre already said our existence proceeds our essence, but it also applies for the world. We need a constant evolution, we need imagination. In the long history of society, of philosophy, it seems almost everything has already been thought and there is little left to the imagination. In the sixties they looked forward to the future, but in our postmodern society, we ask ourselves if we still have a future. Conflicts everywhere, the upcoming extreme right wing, poverty, the tension between the United States and North Korea, the Rohingyas, refugees who die in their boats, … The twentieth century was not much better: two World Wars, the genocide against the Jews, against the Tutsis in Rwanda and perhaps even another one against the Hutus, the civil war in former Yugoslavia, the victims of Agent Orange in Vietnam, disabled children because of Chernobyl, …
We are marked by the ideas of the sixties, we feel very strongly about liberty, equality, women’s rights. We only miss the spirit. I spill great words on paper, but will I ever put them into practice? I do not think so. I am one of the silent majority, like everyone else. I only have my ideas, but does not everything start with ideas? Without ideas, philosophy would not exist. Socrates did not even write a single word and he is maybe the most famous philosopher of all times. Even if we do not create new ideas, it is our mission to share them. “All power to the imagination” and we can all get “ideas worth spreading”.
Note
I wrote this for the Belgian Philosophy Olympiad in 2018, which celebrated the fiftieth anniversary of May '68. We had to write an essay about its legacy nowadays within two hours, without internet (although we knew the subject before), with a maximum word count of 1000. I got the sixth prize with this essay.
However, times have changed. While people had to come in the streets to share their opinion back then, they now have disposal of something bigger: the social media. One minute, a click, and the world knows how it should be. But these media are so widespread no-one listens to it, although it can cause a lot of fuss from time to time. Can the media really change something? Maybe they can. What about #metoo? Nobody who does not know it. It is a sign, a sign it has been enough. The hashtag enables women around the world to unite and to stand up together. What about racism? It is just the same. Without the possibilities of the social media, the mass media in general, would we be as aware of it as we are now?
And yet, don’t we have to protest in the streets if we want the world to change, if we want the politicians to do something? The social media are the best proof of our individualism. We are an egologic society, like Levinas would say. An individual cannot change the world. We need to unite our protests. In 1968 they stood up together, they did take action and the politicians were forced to react. In Belgium, the university of Leuven did become Flemish. Would an online protest have had the same effect?
And yes, some people do protest in the streets nowadays as well. Look at the United States, after thelast school shooting. Look at the strikes of the public transport that shut down the country. If we want the world to change, we need to do something, but still, the question rises if these protests are really a good thing. Don’t we forget the silent majority, the people who just want to live their lives, but who have to suffer from the unrequested protests? It is quite ironic they protested against the Vietnam war, but protests are a form of conflict too. “Make love, not war” was the sentence of the sixties, but where is the love, the harmony, in a world full of conflict? The common people in the sixties were afraid of a war, because of the protests. Protests can escalate.
At least we can say we have some good products of the sixties: the sexual liberation, the acceptance of homosexuality, our awareness of the environment. Yet, I don’t completely agree. The sixties have positively affected our society in certain ways, but there is still a lot to do. The sexual liberation freed the way for the sexual harassment of today. We can even say it was not that different. Male students burst into the rooms of the female students and called it a sexual revolution, but for the female students it was not a liberation. Le deuxième sexe of Simone de Beauvoir is still relevant today and used by feminists all over the world. Every year there is still a lot of violence against homosexuals because they love the wrong people. The shootingin Orlando is an extreme example. In some countries gay people are still sentenced to death.
We must conclude there is still a lot to do, but maybe that is just our fate. The world and therefore society are never “done”. Sartre already said our existence proceeds our essence, but it also applies for the world. We need a constant evolution, we need imagination. In the long history of society, of philosophy, it seems almost everything has already been thought and there is little left to the imagination. In the sixties they looked forward to the future, but in our postmodern society, we ask ourselves if we still have a future. Conflicts everywhere, the upcoming extreme right wing, poverty, the tension between the United States and North Korea, the Rohingyas, refugees who die in their boats, … The twentieth century was not much better: two World Wars, the genocide against the Jews, against the Tutsis in Rwanda and perhaps even another one against the Hutus, the civil war in former Yugoslavia, the victims of Agent Orange in Vietnam, disabled children because of Chernobyl, …
We are marked by the ideas of the sixties, we feel very strongly about liberty, equality, women’s rights. We only miss the spirit. I spill great words on paper, but will I ever put them into practice? I do not think so. I am one of the silent majority, like everyone else. I only have my ideas, but does not everything start with ideas? Without ideas, philosophy would not exist. Socrates did not even write a single word and he is maybe the most famous philosopher of all times. Even if we do not create new ideas, it is our mission to share them. “All power to the imagination” and we can all get “ideas worth spreading”.
Note
I wrote this for the Belgian Philosophy Olympiad in 2018, which celebrated the fiftieth anniversary of May '68. We had to write an essay about its legacy nowadays within two hours, without internet (although we knew the subject before), with a maximum word count of 1000. I got the sixth prize with this essay.
vrijdag 21 september 2018
Klassieke schoonheden
"Klassiek betekent niet dat iets oud is, maar dat het altijd iets te
zeggen zal hebben." Dat is een citaat van Italo Calvino, maar ik zou het niet beter hebben kunnen zeggen. Meer dan tweeduizend jaar na datum lezen elk jaar nog duizenden leerlingen de teksten van Caesar, Vergilius en Cicero, van Homeros, Herodotos en Plato. Toch laait om de zoveel tijd het debat weer op waarom we nog steeds Grieks en Latijn kunnen studeren, twee dode talen. Ik zal de zoveelste liefhebber zijn die met quasi dezelfde argumenten afkomt die weinigen zullen overtuigen, maar ik wil toch mijn steentje bijdragen. Dit is mijn eigen ode aan de klassieke oudheid en die twee talen.
Ik zou er mijn ziel niet om verwedden, maar voor zover ik weet, is Grieks van alle dode talen toch wel de meest levende. Grieks bestaat vandaag de dag immers nog steeds als taal, hoewel het een veel simpelere variant is van het Grieks van de marmeren tempels en ruziënde goden. De meest opvallende gelijkenis is wellicht het alfabet. Het restje van de Griekse taal is het enige wat nog over is van de roemrijke dagen van weleer, iets waar de Grieken zich dan ook altijd krampachtig aan hebben vastgeklampt en waardoor het Grieks niet geëvolueerd is tot andere talen, zoals het Latijn. Die laatste is trouwens ook nog behoorlijk levend voor een dode taal. Het wordt weliswaar niet echt meer gesproken - behalve door de 'freaks' - maar hoeveel mensen in Europa of zelfs wereldwijd hebben ooit geploeterd door Latijnse woordjes en gezwoegd op naamvallen en ingewikkelde zinsconstructies van auteurs die te veel woorden gebruiken, of juist te weinig? Het zou me niet verbazen als het Latijn sinds de val van het Romeinse rijk nog geen dag onbestudeerd is geweest. In de renaissance schreef men nog teksten in het Latijn, was het zelfs de lingua franca (en klinkt dat begrip niet heel Latijns?). Beide talen zijn nog steeds belangrijk voor de Kerk, en dan spreek ik nog niet over uitdrukkingen als: 'Carpe diem', 'manu militari', 'persona non grata', 'conditio sine qua non', ...
Zei ik hierboven dat het nieuw-Grieks het enige is wat ons nog rest van die fabuleuze oudheid? Ik zal mezelf moeten tegenspreken, want daar draait uiteindelijk het hele debat om: waarom de moeite doen om talen en culturen te bestuderen die nu geen belang meer hebben, die ons niets meer te zeggen hebben? Waarom niet veilig blijven bij wiskunde en wetenschappen, talen die je kunt spreken met levende mensen? Per slot van rekening hebben Grieks en Latijn geen echt nut. Waarom zou je dat aanbieden op secundaire scholen en universiteiten? Is dat niet eerder iets voor avondcursussen en mensen met te veel tijd? Juist, ja. Maar zoals elke hopeloze verdediger wil ik relativeren dat een dode taal geen nut heeft.
Neem nu moderne (Europese) talen. Frans, Spaans, Italiaans, ... zijn Romaanse talen, dus het is logisch dat kennis van het Latijn dan een grote hulp is voor woordenschat. Ik heb een beetje Spaans gehad op school en ik begreep dubbel zo veel als de andere leerlingen, die geen Latijn deden. Dat woordenschatvoordeel beperkt zich zelfs niet alleen tot Romaanse talen, ook Nederlands, Engels en Duits stíkken van de woorden die uit het Grieks en Latijn komen. Zeker als het gaat over meer academische woorden (apologie, psychosomatisch, hedonisme, ...) is dat een groot hulpmiddel. Het verbaast me de laatste jaren steeds opnieuw hoe vaak ik woorden ken die het grootste deel van mijn leeftijdsgenoten niet kent, al speelt het misschien ook mee dat ik veel lees en de verminderde taalvaardigheid is een ander debat.
Vaak voert iemand dan als tegenargument aan dat je je dan toch beter op de studie van die moderne talen zelf kunt concentreren. Maar als je het systeem van woordvorming en relaties tussen woorden begrijpt - iets waar bij Latijn ook aandacht aan wordt besteed - gaat alles daarna veel sneller. Wie eenmaal een taal beheerst die complexer is dan de huidige Europese talen, zal daarna op geen tijd die moderne talen onder de knie krijgen. Leerkrachten van verschillende talen vertelden ons regelmatig dat de teksten van de Latijnse quasi altijd van een betere kwaliteit zijn dan die van andere richtingen.
De studie van Grieks en Latijn biedt echter ook voordelen buiten het taaldomein. Jaren van de zinnen en woorden analyseren, aan de kleinste details moeten denken, creëren gegarandeerd een analytisch vermogen van jewelste. De woordvolgorde in Grieks en Latijn is veel vrijer dan bij ons door het naamvalsysteem, dus begin er maar eens aan om van die rij woorden een logische zin te maken. En dan vergeten we nog dat de meeste naamvallen meerdere functies kunnen uitdrukken. Tegelijk is zeker het Grieks een heel gestructureerde taal, omdat het oorspronkelijk geen leestekens had en dus nood had aan kleine woordjes - partikels genaamd - om niet één doorlopende zin te hebben. Wie dag na dag zinnen vertaalt met 'wel', 'maar', 'want', 'dus', ... en talloze bijzinnen met allerlei voegwoorden moest begrijpen, weet hoe een tekst te structureren.
Toch vind ik die discussie over het nut van Grieks en Latijn zinloos. De non-believers zullen zich er toch niet door laten overtuigen. "Het heeft geen zin om over kleuren van een koraalrif te discussiëren met een blinde" zei Tom Lanoye. (Op de blog van Patrick Lateur, o.a. vertaler van de Ilias en de Odyssee, staat een uitgebreider citaat van wat hij te zeggen heeft over Grieks en Latijn.)
Meer nog dan dat vraag ik me echter af of klassieke talen wel een rechtstreeks, concreet nut móéten hebben. Er zijn toch nog vakken die geen rechtstreeks, concreet nut hebben? Wat met geschiedenis of godsdienst of muziek? En leer je in wiskunde niet soms ook dingen die compleet onnuttig zijn? Begrijp me niet verkeerd: ik wil niet dat al die vakken worden afgeschaft, integendeel, maar al die argumenten die worden aangehaald als leerlingen vragen stellen over het nut dáárvan, moeten die dan niet ook gelden voor Grieks en Latijn?
Ik pleit ervoor dat we ook de tijd krijgen om iets te doen wat we graag doen, om ons te vormen als mens, om iets te leren wat we daarna zelden nog nodig hebben. Gewoon, omdat het kan. Omdat we werken om te leven en niet omgekeerd, hoewel deze maatschappij dat soms lijkt te vergeten. Omdat het leven nog weinig zin heeft als we alleen maar leven om zo lang mogelijk te kunnen óverleven. Ik ben alvast niet de eerste die dat denkt: dit is een reactie van Patrick Lateur op een column van Guinevere Claeys, een classica, in De Standaard.
Ik zit er nog middenin, dus het is moeilijk te oordelen, maar ik ben ervan overtuigd dat Grieks en Latijn me hebben gevormd in mijn schrijven en als mens. Die talen hebben me een oog voor detail gegeven en een kritische geest. In het zesde jaar lazen we bijvoorbeeld retoriek, filosofie, recht en geschiedschrijving. Als je eenmaal weet welke technieken redenaars al sinds de oudheid gebruiken om hun publiek te overtuigen, laat je je niet zo snel zelf bedotten. Als je het Romeinse recht hebt bestudeerd, begrijp je ons huidige recht beter en weet je waar het vandaan komt. Bovendien moesten wij ook een vergelijking kunnen maken tussen toen en nu. Door filosofische teksten te lezen maak je kennis met de oudste antwoorden op tijdloze vragen. Zo is wat Cicero over vriendschap te zeggen heeft, nog steeds actueel. Soms is het ook gewoon leuk om te zien hoe buigzaam en creatief een taal is. Nederlands is nu ook een taal die zich leent voor ellenlange samenstellingen, maar Grieks is toch de onbetwiste winnaar. Met name Aristophanes, een komedieschrijver uit de vijfde eeuw voor Christus, was er een kei in. Hoewel hij niet het langste woord ter wereld op zijn palmares mag zetten - dat is de volledige naam van de proteïne Titine - heeft hij toch het langste woord uit de literatuur op zijn naam: een adjectief van maar liefst 171 letters, in de Latijnse spelling zelfs nog meer. Het komt uit de komedie Vrouwenparlement en is in feite één lang recept. Iets minder spectaculair, maar ook grappig: σαλπιγγολογχυπηνάδης (dzalpiggologchupènadès) of 'een baardvent-met-trompet-en-lans', σαρκασμοπιτνοκάπτης (sarkasmopitnokaptès) of 'een cynische pijnbomenbuiger', ...
Als ik zou willen, zou ik wellicht een boek kunnen schrijven over mijn liefde voor Grieks en Latijn. De Italiaanse schrijfster Andrea Marcolongo heeft dat ook gedaan voor Grieks. Ik heb deze zomer De geniale taal. Waarom we allemaal van het Grieks moeten houden gelezen en als ik nog niet verliefd was op het Grieks, ben ik nu helemaal hoteldebotel. Ik heb dingen geleerd over Grieks die ze je op school nooit vertellen, ik heb meer voeling met Grieks, met de nuances en de "aristocratische elegantie". Het heeft wellicht zelfs mijn studiekeuze beïnvloed. Het is een echte aanrader voor al wie geïnteresseerd is in taal, voor iedereen die beter wil begrijpen hoe de Grieken dachten en waar onze taal vandaan komt, wat we zijn kwijtgespeeld. Ook al ken je geen Grieks of Latijn, het doet je nadenken over hoe je in het leven staat.
Zei ik hierboven dat het nieuw-Grieks het enige is wat ons nog rest van die fabuleuze oudheid? Ik zal mezelf moeten tegenspreken, want daar draait uiteindelijk het hele debat om: waarom de moeite doen om talen en culturen te bestuderen die nu geen belang meer hebben, die ons niets meer te zeggen hebben? Waarom niet veilig blijven bij wiskunde en wetenschappen, talen die je kunt spreken met levende mensen? Per slot van rekening hebben Grieks en Latijn geen echt nut. Waarom zou je dat aanbieden op secundaire scholen en universiteiten? Is dat niet eerder iets voor avondcursussen en mensen met te veel tijd? Juist, ja. Maar zoals elke hopeloze verdediger wil ik relativeren dat een dode taal geen nut heeft.
Neem nu moderne (Europese) talen. Frans, Spaans, Italiaans, ... zijn Romaanse talen, dus het is logisch dat kennis van het Latijn dan een grote hulp is voor woordenschat. Ik heb een beetje Spaans gehad op school en ik begreep dubbel zo veel als de andere leerlingen, die geen Latijn deden. Dat woordenschatvoordeel beperkt zich zelfs niet alleen tot Romaanse talen, ook Nederlands, Engels en Duits stíkken van de woorden die uit het Grieks en Latijn komen. Zeker als het gaat over meer academische woorden (apologie, psychosomatisch, hedonisme, ...) is dat een groot hulpmiddel. Het verbaast me de laatste jaren steeds opnieuw hoe vaak ik woorden ken die het grootste deel van mijn leeftijdsgenoten niet kent, al speelt het misschien ook mee dat ik veel lees en de verminderde taalvaardigheid is een ander debat.
Vaak voert iemand dan als tegenargument aan dat je je dan toch beter op de studie van die moderne talen zelf kunt concentreren. Maar als je het systeem van woordvorming en relaties tussen woorden begrijpt - iets waar bij Latijn ook aandacht aan wordt besteed - gaat alles daarna veel sneller. Wie eenmaal een taal beheerst die complexer is dan de huidige Europese talen, zal daarna op geen tijd die moderne talen onder de knie krijgen. Leerkrachten van verschillende talen vertelden ons regelmatig dat de teksten van de Latijnse quasi altijd van een betere kwaliteit zijn dan die van andere richtingen.
De studie van Grieks en Latijn biedt echter ook voordelen buiten het taaldomein. Jaren van de zinnen en woorden analyseren, aan de kleinste details moeten denken, creëren gegarandeerd een analytisch vermogen van jewelste. De woordvolgorde in Grieks en Latijn is veel vrijer dan bij ons door het naamvalsysteem, dus begin er maar eens aan om van die rij woorden een logische zin te maken. En dan vergeten we nog dat de meeste naamvallen meerdere functies kunnen uitdrukken. Tegelijk is zeker het Grieks een heel gestructureerde taal, omdat het oorspronkelijk geen leestekens had en dus nood had aan kleine woordjes - partikels genaamd - om niet één doorlopende zin te hebben. Wie dag na dag zinnen vertaalt met 'wel', 'maar', 'want', 'dus', ... en talloze bijzinnen met allerlei voegwoorden moest begrijpen, weet hoe een tekst te structureren.
Toch vind ik die discussie over het nut van Grieks en Latijn zinloos. De non-believers zullen zich er toch niet door laten overtuigen. "Het heeft geen zin om over kleuren van een koraalrif te discussiëren met een blinde" zei Tom Lanoye. (Op de blog van Patrick Lateur, o.a. vertaler van de Ilias en de Odyssee, staat een uitgebreider citaat van wat hij te zeggen heeft over Grieks en Latijn.)
Meer nog dan dat vraag ik me echter af of klassieke talen wel een rechtstreeks, concreet nut móéten hebben. Er zijn toch nog vakken die geen rechtstreeks, concreet nut hebben? Wat met geschiedenis of godsdienst of muziek? En leer je in wiskunde niet soms ook dingen die compleet onnuttig zijn? Begrijp me niet verkeerd: ik wil niet dat al die vakken worden afgeschaft, integendeel, maar al die argumenten die worden aangehaald als leerlingen vragen stellen over het nut dáárvan, moeten die dan niet ook gelden voor Grieks en Latijn?
Ik pleit ervoor dat we ook de tijd krijgen om iets te doen wat we graag doen, om ons te vormen als mens, om iets te leren wat we daarna zelden nog nodig hebben. Gewoon, omdat het kan. Omdat we werken om te leven en niet omgekeerd, hoewel deze maatschappij dat soms lijkt te vergeten. Omdat het leven nog weinig zin heeft als we alleen maar leven om zo lang mogelijk te kunnen óverleven. Ik ben alvast niet de eerste die dat denkt: dit is een reactie van Patrick Lateur op een column van Guinevere Claeys, een classica, in De Standaard.
Ik zit er nog middenin, dus het is moeilijk te oordelen, maar ik ben ervan overtuigd dat Grieks en Latijn me hebben gevormd in mijn schrijven en als mens. Die talen hebben me een oog voor detail gegeven en een kritische geest. In het zesde jaar lazen we bijvoorbeeld retoriek, filosofie, recht en geschiedschrijving. Als je eenmaal weet welke technieken redenaars al sinds de oudheid gebruiken om hun publiek te overtuigen, laat je je niet zo snel zelf bedotten. Als je het Romeinse recht hebt bestudeerd, begrijp je ons huidige recht beter en weet je waar het vandaan komt. Bovendien moesten wij ook een vergelijking kunnen maken tussen toen en nu. Door filosofische teksten te lezen maak je kennis met de oudste antwoorden op tijdloze vragen. Zo is wat Cicero over vriendschap te zeggen heeft, nog steeds actueel. Soms is het ook gewoon leuk om te zien hoe buigzaam en creatief een taal is. Nederlands is nu ook een taal die zich leent voor ellenlange samenstellingen, maar Grieks is toch de onbetwiste winnaar. Met name Aristophanes, een komedieschrijver uit de vijfde eeuw voor Christus, was er een kei in. Hoewel hij niet het langste woord ter wereld op zijn palmares mag zetten - dat is de volledige naam van de proteïne Titine - heeft hij toch het langste woord uit de literatuur op zijn naam: een adjectief van maar liefst 171 letters, in de Latijnse spelling zelfs nog meer. Het komt uit de komedie Vrouwenparlement en is in feite één lang recept. Iets minder spectaculair, maar ook grappig: σαλπιγγολογχυπηνάδης (dzalpiggologchupènadès) of 'een baardvent-met-trompet-en-lans', σαρκασμοπιτνοκάπτης (sarkasmopitnokaptès) of 'een cynische pijnbomenbuiger', ...
Als ik zou willen, zou ik wellicht een boek kunnen schrijven over mijn liefde voor Grieks en Latijn. De Italiaanse schrijfster Andrea Marcolongo heeft dat ook gedaan voor Grieks. Ik heb deze zomer De geniale taal. Waarom we allemaal van het Grieks moeten houden gelezen en als ik nog niet verliefd was op het Grieks, ben ik nu helemaal hoteldebotel. Ik heb dingen geleerd over Grieks die ze je op school nooit vertellen, ik heb meer voeling met Grieks, met de nuances en de "aristocratische elegantie". Het heeft wellicht zelfs mijn studiekeuze beïnvloed. Het is een echte aanrader voor al wie geïnteresseerd is in taal, voor iedereen die beter wil begrijpen hoe de Grieken dachten en waar onze taal vandaan komt, wat we zijn kwijtgespeeld. Ook al ken je geen Grieks of Latijn, het doet je nadenken over hoe je in het leven staat.
De kans is groot dat Grieks ooit, binnen niet al te lange tijd, uit ons onderwijs zal verdwijnen. Ik had zelf al de dubieuze eer om de laatste leerling Grieks van de school te zijn. Misschien dat ook Latijn binnen mijn leven nog zal verloren gaan. Hoe jammer ook, helemaal dood zullen ze nooit zijn. Er zullen altijd mensen zijn die geraakt worden door de woorden en gedachten die ze uitdrukten. Of zoals Horatius over zijn gedichten schreef:
"Exegi monumentum aere perennius"Ik heb een monument voltooid, duurzamer dan brons en hoger dan de koninklijke piramiden, dat geen bijtende regenbui, geen razende Noordenwind kan vernietigen, of een ontelbaar aantal jaren en de voorbijsnellende tijd."
regalique situ pyramidum altius,
quod non imber edax, non Aquilo impotens
possit diruere aut innumerabilis
annorum series et fuga temporum."
Abonneren op:
Posts (Atom)